‘Het onderzoeksgebied van hemofilie is enorm uitdagend’
Davide Matino, assistant professor aan de McMaster University in Canada is een van de sprekers tijdens het Pfizer satellietsymposium op het EAHAD-congres, het jaarlijkse Europese hemofiliecongres voor zorgprofessionals. Hij vertelt vol passie over hemofilie B en de bij patiënten ontbrekende stollingsfactor IX. ’’Vroeger op school viel ik in slaap als het over bloedverdunners ging, maar ik vind de wereld van hemofilie enorm interessant.’’
Matino was als kind eigenlijk vastberaden om cardioloog te worden. Tijdens zijn studie bracht hij ook een jaar door op de spoedeisende hulp met het bestuderen van hartfilmpjes. Maar toen ontmoette hij de directeur van de hemofiliekliniek in Canada waar hij nu zelf werkt. Door hem werd zijn interesse in stollingsstoornissen aangewakkerd.
Momenteel doet hij vooral veel onderzoek en in het bijzonder naar hemofilie B en factor IX. Er zijn vijf keer zoveel mensen met hemofilie A en daarom wordt daar veel meer onderzoek naar gedaan.
Overeenkomsten en verschillen
De kennis over hemofilie A en factor VIII wordt automatisch toegepast bij alle mensen met hemofilie en Matino en collega’s vragen zich af of dit wel verstandig is. ’’Het zijn verschillende ziektebeelden en wij willen weten of daar dan ook verschillende behandelregimes bij passen.’’
Hij vertelt dat hij en zijn collega’s hebben gekeken naar de klinische overeenkomsten en verschillen tussen hemofilie A en B. Beide groepen patiënten hebben vergelijkbare symptomen: bloedingen in hun gewrichten en spieren en soms ook spontane bloedingen.
‘Hemofilie A en factor VIII zijn verschillende ziektebeelden en wij willen weten of daar ook verschillende behandelregimes bij passen.’
Maar er zijn ook verschillen, vervolgt hij zijn verhaal. ’’Het belangrijkste verschil zit ‘m in de farmacokinetische parameters. Bijvoorbeeld de halfwaardetijd, de tijd waarna van een oorspronkelijke hoeveelheid stof nog precies de helft over is. Er zit een verschil in de halfwaardetijd van stollingsfactor VIII en stollingsfactor IX,’’ stelt de assistant professor. ’’Maar belangrijker is dat het distributievolume ofwel de verdeling van een geneesmiddel over het lichaam na inname, anders is bij factor IX dan bij factor VIII.’’
Emmer water met zout
Hij maakt de vergelijking met een emmer water. ’’Stel je voor dat je vijf gram zout in de emmer gooit en roert tot het is opgelost. Dan kun je aan de hand van de concentratie zout in het water meten hoeveel water er in de emmer zit. Ook al zou je niet weten hoe groot de emmer is.’’
Van factor IX kun je volgens Matino op een zelfde manier berekenen wat het distributievolume van factor IX zou zijn in het lichaam. En dus hoeveel profylaxe een patiënt met hemofilie moet injecteren en om de hoeveel dagen hij dat moet herhalen. ’’Maar stel dat het zout aan de rand van de emmer blijft plakken, dan zou je niet correct meer kunnen meten hoeveel zout er in het water zit.’’
Wat volgens Matino steeds duidelijker blijkt, is dat het ook lastig te meten is hoeveel factor IX er nu daadwerkelijk in het lichaam zit. Factor IX blijft niet plakken aan de wanden van de bloedbaan zoals het zout in de emmer doet. Maar het is mogelijk dat het uit de bloedvaten treedt en zo zich verder in het lichaam verdeelt. ’’Het komt in lichaamsweefsels en weefselvloeistoffen terecht.’’
De vraag is dan, wat is de rol van deze factor IX die buiten de bloedvaten is getreden. En een nog belangrijkere onderzoeksvraag is of factor IX nog actief blijft, zodra het de bloedbaan verlaat, legt de wetenschapper uit aan zijn publiek. ’’Diverse klinische onderzoeksmodellen geven aan dat dit wel het geval is. Factor IX blijft ook buiten de bloedbaan actief en kan een bijdrage leveren aan het bloedstollingsproces.’’
Het is lastig te meten is hoeveel factor IX er nu daadwerkelijk in het lichaam zit.
En ook dit brengt weer onderzoeksvragen naar boven. Zoals of deze kennis voor mensen met hemofilie B betekent dat ze minder vaak profylaxe hoeven te spuiten dan nu, omdat hun factor IX-gehalte langer op peil blijft dan gedacht.
Langere halfwaardetijd
Een andere vraag is hoe het nu zit met bijvoorbeeld de nieuwere factor IX-producten met een langere halfwaardetijd. ’’Sommige van die producten bestaan uit grotere moleculen die de bloedbaan niet kunnen verlaten en zo dus niet in lichaamsweefsels en weefselvloeistoffen kunnen komen. Je meet daarbij over een langere tijd hogere piek- en dalspiegels in het bloed, maar hoogstwaarschijnlijk zit er dus geen of minder factor IX in de lichaamsweefsels buiten de bloedvaten.’’
De assistant professor vervolgt: ’’We weten niet welke impact dit heeft op de hemostase (het mechanisme dat het lichaam heeft voor het voorkomen van bloedverlies.)’’ Ook begrijpen hij en zijn collega’s nog niet waarom mensen met hoge dalspiegels soms toch spontane bloedingen kunnen hebben. Misschien kan het verschijnsel van factor IX die buiten de bloedbaan treedt hier een verklaring voor zijn.
Davide Matino toont de zaal allerlei onderzoeksresultaten om zijn verhaal kracht bij te zetten. ’’Ik ben benieuwd of mensen mijn verhaal volledig konden begrijpen… Volgens mij was het veel te ingewikkeld. Maar ik ben nou eenmaal een echte lab-nerd.’’ zegt hij lachend achteraf.
Hij zou zich niet meer kunnen indenken dat hij zich ergens anders mee bezig zou houden. ’’Het onderzoeksgebied van hemofilie is enorm uitdagend, zeker op het gebied van hemofilie B waarover we nog zo weinig weten.’’
‘Het onderzoeksgebied is nog steeds spannend’
Met vuur in zijn stem vertelt hij verder. ’’Er is zoveel gaande. Toen ik hier tien jaar geleden mee begon was dat echt het moment waarop er allerlei nieuwe behandelingen kwamen waardoor de levenskwaliteit van mensen met hemofilie enorm verbeterde. Ook begon men net met onderzoek naar gentherapie. En het onderzoeksgebied is nog steeds spannend.’’
‘Als wetenschapper hoop je een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het leven van mensen met hemofilie.’
Wat hij zelf probeert te bereiken? ’’Dat één van mijn onderzoeksprojecten ooit de kliniek bereikt,’’ vertelt hij lachend. Om serieuzer en met glinsteringen in zijn ogen te vervolgen. ’’Als wetenschapper hoop je een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het leven van mensen met hemofilie. En aan het verbeteren van het kennisniveau van de wetenschappelijke gemeenschap over hemofilie in het algemeen.’’